De Warven in de Ommelander landschappen
De warven
In de Ommelander landschappen komen in de middeleeuwen de redgers [1](rechters) op warven bijeen. Het woord warf is hetzelfde als werf, dat in de betekenis erf, wal, kade en vluchtheuvel (wierde) voorkomt. Als naam voor de verhoogde plek waar men bijeenkomt, wordt het later de naam voor de vergadering zelf. Met andere woorden een warf is hier dus een vergadering van de redgers. Ze hebben een rechtsprekende, maar ook een wetgevende bevoegdheid.
In die tijd heeft het ontbreken van een sterk centraal gezag in de Ommelanden een ontbindende werking. Onderlinge veten en oorlogen maken een normale rechtsbediening steeds moeilijker. De collegiale rechtspraak vervalt, de redgers worden zelfstandig in hun redschap [2]of rechtstoel.
De Friese landschappen rond 1300. Karte der freien friesischen Seelande (Landesgemeinden) von der Zuiderzee bis zur Weser in den Grenzen um das Jahr 1300. Rüstringen hervorgehoben. (Karte ohne Inseln.) Auteur: Temmo Bosse. Licentie: Creative Commons Naamsvermelding-Gelijk Delen 3.0 Unported licentie
In de loop van de 14e eeuw slaagt de stad Groningen erin de leiding te nemen in de Ommelanden. Om rust en veiligheid te waarborgen sluit zij verbonden met de verschillende landschappen. Daartoe behoort ook de zorg voor een betere rechtspraak. In 1379 wijzen de rechters van Hunsingo en burgemeesters en raad van Groningen een gemeenschappelijk vonnis in een civielrechtelijke kwestie, terwijl we in 1392 de rechters van Hunsingo en Fivelgo en burgemeesters en raad verenigd zien om recht te spreken. De Oosterwarf, die namelijk Hunsingo en Fivelgo bestrijkt, is dan geboren, al komt de benaming pas voor in 1400. Een Westerwarf vinden we in 1416 voor het eerst vermeld. Deze omvat het latere Westerkwartier, namelijk Vredewold, Langewold, Humsterland en Middag. Het laatste landschap dat oorspronkelijk tot Hunsingo behoort, heeft tevens toegang tot de Oosterwarf.
De stad Groningen sluit in de 15e eeuw bovendien verbonden met onderscheidende Westerlauwerse landschappen, waarbij eveneens sprake is van gemeenschappelijke warven. Deze zijn evenwel niet tot ontwikkeling gekomen.
De Ommelander warven, welke dan in Groningen worden gehouden, hebben naast een rechtsprekende ook een wetgevende bevoegdheid. In het eerste geval komen de oordelen, in het tweede geval constituties tot stand. In de loop van de 15e eeuw specialiseert de rechtspraak zich tot appèl; de redger (grietman in het Westerkwartier) blijft of wordt weer de gewone rechter in eerste aanleg.
Het college dat de warf vormt, bestaat uit burgemeesters en raad van Groningen, later de hoofdmannen en van de zijde der Ommelanden uit de functionerende redgers, grietmannen, over- en lankrechters[3] of hun geconstitueerden[4], en ook de richters (burgemeesters) van Appingedam. Zij zijn verplicht te komen. Bovendien mogen diegenen compareren die recht hebben op het bekleden van een rechters functie, ook al zijn ze dat jaar niet aan de beurt.
Een vaste competentieregel bestaat er aanvankelijk niet. Allerlei kwesties worden behandeld; zo bevat de warf ook voluntaire jurisdictie.
Staatkundige kaart van Groningen en Ommelanden voor 1795 (Franse inval van de Nederlanden), met daarop afgebeeld de interne grenzen van de kwartieren en onderkwartieren, indicatie van de grenzen van het voormalige Reiderland, de belangrijkste plaatsen en waterwegen in de 17e en 18e eeuw, de kustlijn van de Dollard in 1520 (grootste omvang), en geeft in tekst belangrijke historische staatkundige gebeurtenissen weer. Auteur: NL Berendsen, 19 oktober 2018. Licentie: Creative Commons Naamsvermelding-Gelijk Delen 4.0 International-licentie.
Wat is voluntaire jurisdictie
Oneigenlijke rechtspraak (ook wel voluntaire jurisdictie of willige rechtspraak genoemd) is burgerlijke rechtspraak in zaken waarbij er geen sprake is van een juridisch geschil. Deze vorm van rechtshandhaving komt voor als een wijziging in iemands rechtstoestand wordt beoogd, zoals bij onder-curatele-stelling of de benoeming van een voogd. De procedures worden bij oneigenlijke rechtspraak meestal ingeleid met een verzoekschrift, en niet met de in het burgerlijk procesrecht meer gebruikelijke dagvaarding. De oneigenlijke rechtspraak neemt een discutabele plaats in in het burgerlijk recht. Omdat er geen geschil tussen burgers wordt beslecht maar een rechtstoestand van een burger wordt veranderd, menen sommige juristen dat het eigenlijk deel zou moeten uitmaken van het bestuursrecht. Tegenover oneigenlijke rechtspraak staat het begrip eigenlijke rechtspraak (ook wel contentieuze jurisdictie genoemd). Hiermee wordt rechtspraak bedoeld waarbij sprake is van een geschil.
Ook in de landsheerlijke periode blijven de warven bestaan. Graaf Edzard van Oost-Friesland heeft in de periode (1505-1514) dat hij de stad en Ommelanden beheerst, geprobeerd de warven om te zetten in een hof gericht te Winsum. Karel van Gelre herstelt echter de oude toestand en zo blijft het ook tot 1536.
Terwijl de warven wat hun wetgevende functie betreft aan betekenis verliezen door het ontstaan van de Ommelander Staten, overvleugelen de hoofdmannen hen geheel in hun rechtsprekende taak. Toch blijven ze ook na 1594 bestaan. Bij hun bestrijding van de hoofdmannenkamer proberen de Ommelanders tevergeefs de warven in stand te houden. Het college is te uitgebreid en komt te zelden bijeen voor een goede rechtsbediening. In september 1723 wordt voor het laatst een zaak behandeld. Toch blijven de vergaderingen doorgaan, maar slechts voor het nazien van de rekeningen en om de pot te verteren, gevormd door boeten bij afwezigheid. Bij het ‘reglement reformatoir’ van 1749 worden de warven opgeheven. De eindrekening wordt 21 december 1750 gesloten.
Afb. links: Nederlands: Luitenant der Hoofdmannen kamer van 1557-1585 met onderbreking van 1577-1580, Spaansgezind staats man en inquisiteur te Groningen en Ommelanden; 1 januari 1800. Bron: Groninger Archieven. Auteur: onbekend.
De Hoofdmannenkamer en opvolgende rechterlijke instanties
Er is al eerder gezegd dat van het begin af aan afgevaardigden van de stad compareren op de warven. Zij nemen daar uiteraard een centrale positie in doordat zij gemakkelijk bij elkaar kunnen komen en de macht van de stad achter zich hebben. Zij worden daardoor de aangewezen personen om leiding te geven. Aanvankelijk zijn dit burgemeesters en raad zelf. Sinds 1407 komen naast hen hoofdmannen voor en na omstreeks 1470 zijn dat de hoofdmannen alleen. Zij zijn speciaal voor dit doel aangesteld, vier in getal en gekozen uit oud- burgemeesters en raden. Het ligt in de lijn dat zij de te behandelen zaken voorbereiden en de vonnissen gaan uitvoeren.
Al snel gaan zij zelfstandig rechtspreken, aangezien het de Ommelanders moeilijk valt om zo vaak bijeen te komen als voor een goede rechtsbediening noodzakelijk is. Kortom zij worden tot een afzonderlijk rechtscollege, waarvan de competentie zich langzamerhand vormt. Dit laatste trouwens niet uitsluitend door afsplitsing van de bevoegdheden van de warven. Immers een van de belangrijkste functies van de hoofdmannenkamer wordt sinds het midden van de 15e eeuw de behandeling van vorderingen van stedelijke instanties en burgers tegen Ommelanders, met aanvankelijk toestemming van de laatsten, in de 16e eeuw ook zonder. Daarnaast kunnen de hoofdmannen ook zaken van de Ommelanders onderling behandelen voor zover dit bij contract aan hen is gesubmitteerd’[5]. Belangrijk is ook hun bevoegdheid onroerende goederen in de Ommelanden bij executie te mogen verkopen. Zij nemen van de warven de bevoegdheid over tot het uitvaardigen van allerlei mandaten. Bovendien krijgt de Kamer een zekere bevoegdheid in strafzaken. Verder neemt de Kamer van de warven een gedeelte van hun competentie in appèl over, namelijk ten aanzien van persoonlijke geldvorderingen beneden de 60 oude schilden.
Tenslotte moet nog de aandacht worden gevestigd op het streven van de landsheren om de Kamer te maken tot een onafhankelijk, centraal rechtsprekend- en regeringscollege. Graaf Edzard ontneemt aan de stad het benoemingsrecht en bepaalt dat hij een gerecht gaat vormen uit enige heren van de stad en zijn ambtslieden (drost en hoofdmannen bijvoorbeeld in 1511). Hertog Karel van Gelre herstelt weer de oude toestand, maar hij voegt de stadhouder erbij, die als eerste hoofdman voorzit. Dit blijft ook zo tijdens Karel V en Philips II. In 1538 wordt een luitenant aangesteld, die de stadhouder vervangt omdat die meer gewesten bestuurt en zelden in Groningen aanwezig is. De luitenant wordt nu de vertegenwoordiger van de landsheer in de provincie en met hem wordt ook de hoofdmannenkamer tot een bestuurscollege en uitvoerend orgaan van de centrale regering. Zij roepen de Staten ter vergadering en kondigen mandaten uit ten aanzien van de belastingen en op ander gebied, een bevoegdheid welke de Kamer ook reeds vóór de landsheerlijke tijd heeft verworven.
Ondanks de verbonden tussen Stad en Ommelanden, het laatste verbond is van 1842, wordt de verhouding tussen beide leden nooit hartelijk, integendeel ze wordt van kwaad tot erger. Een van de grieven van de Ommelanders is, dat zij in de hoofdmannenkamer niets te zeggen hebben, hoewel deze over hen oordeelt en de stadsolderman[6] steunt bij de uitoefening van het stapelrecht. Er komen herhaaldelijk conflicten voor dat soms leidt tot het vormen van een eigen Kamer door de Ommelanders. Blijvend succes hebben zij daarbij niet.
Ook na de reductie van Groningen blijft de Kamer bestaan
De politieke invloed wordt haar echter ontnomen. Na veel geharrewar tussen Stad en Ommelanden wordt op 2 oktober 1601 door de Staten een instructie vastgesteld, in hoofdzaak naar de inzichten van de stad. De competentie van de Kamer zal zijn zoals ze van 1521-1560 geweest is. 1521 is het jaar waarin zij in de Gelderse tijd hersteld is. In 1560, kort na de vorming van een eigen bestuur door de Ommelanders in 1558, begint het grote proces tussen Stad en Ommelanden, onder andere ook over de positie van de Kamer. Vastgelegd wordt ook dat de Kamer in het algemeen toezicht moet houden op de uitoefening van de rechtspraak in de Ommelanden en dat ze in bijzondere gevallen, wanneer uitstel gevaarlijk is, waterstaatskwesties mag berechten met uitzondering van die van de bevoorrechte zijlvestenijen[7]. Bij dergelijke zaken heeft ze ook het recht van schouw, van executie van boeteplichtingen en het innen van de schattingen.
Afb. links: Jonker Schotto Tamminga van Bellingweer, luitenant Hoofdmannen kamer van 1652-1657. Afb.circa 1650, scilderij olieverf op paneel. Bron: Collectie Groninger Museum. Licentie: Publieke Domein.
Wat het appèl van vonnissen van de Ommelander rechters betreft, wordt vastgesteld in welke gevallen de warven en in welke gevallen de Kamer recht van appèl bezit.
In 1538 heeft Karel V aan de Westerwolders vergund dat zij van de vonnissen van de drost van Wedde mogen appèlleren aan stadhouder en hoofdmannen. Dit recht wordt opgenomen in art. 72 van de instructie van 1601 en ook in art. 45 van de instructie van de Hoge Justitiekamer van 1749. Hoewel hierin nergens sprake is dat dit appèl alleen voor civiele zaken geldt, wordt dit algemeen aangenomen. Er zijn ook geen voorbeelden van appèl in lijfstraffelijke zaken, wel van overtredingen. Deze worden behandeld "civiliter et ordinario modo" (zie bijvoorbeeld art. 48 van de instructie van 1749).
De aandacht moet nog gevestigd worden op een bevoegdheid, namelijk het recht van schouw over enige "heerwegen". Deze, voor een gewestelijke rechtbank ongewone schouw, betreft een aantal oude toegangswegen van de Ommelanden naar de stad (zie verder blz. 169). De verklaring moet liggen in de nauwe band tussen stad en hoofdmannen. De stad heeft er groot belang bij dat deze wegen in goede staat verkeren. Zij heeft echter zelf geen rechtsmacht in de Ommelanden, maar de door haar beheerste hoofdmannenkamer wel. Hoe de ontwikkeling precies geweest is, is niet bekend.
De Kamer wordt een provinciale rechtbank
Weliswaar is de Kamer na 1594 een provinciale rechtbank geworden, maar de benoeming van de vier hoofdmannen en ook hun salariëring is aan de stad gebleven. Hun beëdiging moet echter door de Staten geschieden. De luitenant en de secretarissen zouden voor hun leven door de Staten worden benoemd. Over de wijze van benoeming van de luitenant kunnen Stad en Ommelanden het niet eens worden, zodat het tot 1640 duurt voor een luitenant kan worden gekozen [8] . Stad en Ommelanden hebben ieder een kandidaat gesteld. Bij loting valt dan de beslissing uit ten gunste van de kandidaat van de stad, Barthold Wichering. Na zijn dood, 15 oktober 1652, is de loting gunstig voor de Ommelanden, die Scotto Tamminga nomineren. De 19e december 1656 wordt echter door de Staten besloten dat het luitenantschap voortaan slecht twee jaar duurt, terwijl de nominatie beurtelings aan Ommelanden en Stad zal staan.
Het streven van de Ommelanders om meer invloed in de hoofdmannenkamer te krijgen, heeft in 1645 in zoverre succes, dat bij resolutie van de Staten-Generaal de Kamer wordt uitgebreid met vier leden, door de stadhouder voor het leven te benoemen. Drie op voordracht van de Ommelanden en één op voordracht van de stad.
Bovendien willen de Ommelanders de mogelijkheid open gesteld zien voor revisie van de sententies[9] van de hoofdmannen. Ze willen daarvoor een aparte Kamer, maar dat lukt niet.
Wel wordt in 1607 door de Staten-Generaal het recht van revisie[10] erkend, maar het duurt tot 1615 voor de reviesorder wordt vastgesteld. Daarbij wordt bepaald, dat in zaken boven de f 200,- revisie kan worden aangevraagd bij de Staten, c.q. Gedeputeerde Staten. Dezen zullen dan vijf reviseurs[11] aanwijzen uit verschillende provincies om tezamen met de hoofdmannen te revideren[12]. In 1648 komt een nieuwe reviesorder tot stand. De eerste revisie zal plaats vinden bij luitenant en hoofdmannen zelf; daarna kan een tweede of groot revies worden aangevraagd. Dit geschiedt voor een hof, samengesteld uit ten minste acht raden naast drie hoofdmannen.
De Ommelanders blijven echter klagen over machtsmisbruik van de Kamer en zo is het ook geen wonder, dat ze in 1677, wanneer ze een "separate" regering gaan vormen, ook een afzonderlijk Hof van Justitie instellen, van korte duur overigens.
Pas in 1749 bij Reglement Reformatoir wordt de Hoge Justitiekamer een volledig provinciaal hof van justitie. De benoeming van de luitenant en de acht hoofdmannen komt aan de stadhouder zonder voorafgaande nominatie. Bovendien wordt door hem een procureur-generaal aangesteld. Deze functionarissen moeten een juridische graad bezitten en mogen geen regeringsambt bekleden. Hun taak wordt geregeld bij een instructie van 27 november 1749. Deze is grotendeels gelijk aan die van vóór 1749, maar ze wordt uitgebreid. Hoger beroep op de Justitiekamer is nu ook opengesteld van de civiele vonnissen van burgemeesters en raad, maar slechts boven de 250 car. gl.- Voor de Ommelander rechters is dat gesteld op 15 ember gl.-, zo ook voor die van de drie grote zijlvestenijen. Ook verkrijgt de Kamer het recht van appèl van de criminele vonnissen, gewezen door de rechterlijke instanties van Ommelanden, Stad en stadsjurisdicties en Westerwolde. Bovendien in eerste instantie een zekere criminele rechtspraak.
Van betekenis is ook, dat de stadhouder het recht van gratie verkrijgt, waardoor zijn invloed op de rechtspraak sterk toeneemt.
Het Hof zal voortaan alle nieuwe, geconstitueerde rechters in de Ommelanden in de eed nemen en toezicht uitoefenen op de rechters en hun rechtspraak door de procureur-generaal.
Een en ander wordt nader gespecificeerd in de reglementen en ordonnanties op het procederen in civiele en criminele zaken, op appèllen en op revisie.
De rechtspraak over militairen en academieburgers, belastingzaken, jacht en visserij behoort niet tot de competentie van het Hof. Voor de jacht en visserij wordt het provinciaal jachtgericht ingesteld, dat ook de schouw over de wegen overneemt voor zover deze tevoren door de hoofdmannenkamer wordt uitgeoefend.
Een belangrijke taak krijgt het Hof in waterschapszaken. Niet alleen heeft het een werkzaam aandeel in de totstandkoming van de reglementen van 1755 en 1783, voor deze materie vastgesteld door prinses Anna en Willem V, maar het wordt ook een soort rekenkamer voor de zijlvestenijen en dijkrechten, waarvan bovendien schouwregisters worden bijgehouden ter secretarie van het Hof. Tot 1795 toe heeft het Hof deze bevoegdheid uitgeoefend en in enkele gevallen zelfs tot 1800.
Afb. links: Gebouw Oude Boteringestraat waar de Hoge Justitiekamer in 1755 zijn intrek neemt. Rijksmonument nr. 18633. Foto: Gouwenaar, 21 febr. 2010. Licentie: Publieke Domein.
Voor het overige verandert er door de revolutie van 1795 niet veel. Alleen de oude benaming van luitenant en hoofdmannen wordt vervangen door die van ‘praesiderend-raad en raden van den Hove’, terwijl hun benoeming al dadelijk aan de representanten van het gewest is gekomen.
Ook de instructie van 18 oktober 1804 voor het Departementaal Gerechtshof, zoals het Hof nu gaat heten, verandert in wezen niet zo heel veel. Het is eigenlijk alleen een aanpassing aan de gewijzigde omstandigheden. Zo komt met de opheffing van de stadsjurisdicties, het beroep van de rechters aldaar rechtstreeks aan het Hof, terwijl van de vonnissen van het Hof in eerste instantie hoger beroep open staat op het Nationaal Gerechtshof.
In 1808 wordt het rechtsgebied van het Hof uitgebreid met Reiderland, dat bij het departement van de Westereems is gevoegd.
Pas na de inlijving van ons land bij Frankrijk in 1811 komt de grote verandering. Het Franse recht wordt ingevoerd en er komt een andere rechterlijke organisatie tot stand.
Het archief
Hoe de eerste archiefvorming van warven en hoofdmannenkamer heeft plaatsgevonden, is moeilijk te zeggen. De warven vormen geen permanent college met een secretaris. Ze komen bijeen op het raadhuis en het ligt voor de hand te veronderstellen, dat de stadsschrijver hun oordelen en constituties heeft aangetekend. Later zal de secretaris van de hoofdmannenkamer dit hebben gedaan. Wanneer deze functionaris is aangesteld, is niet bekend. De oudst bekende is een zekere Bernardus, die kort voor 12 juni 1533 is overleden. Misschien is hij identiek met de Bernardus die in 1526/7 voorkomt [13] . Toch vormen de hoofdmannen reeds eerder een college, afgescheiden van het stadsbestuur. In 1474 vinden wij voor het eerst [14] , dat zij mandaten uitvaardigen zonder burgemeesters en raad, terwijl in 1458 * voor het eerst een "Stad en Lande" secreet voorkomt.
Dit laatste jaar is dan ook als criterium genomen voor de toewijzing van dubieuze stukken aan respectievelijk stadsarchief en archieven van warven en hoofdmannenkamer. Aangezien de hoofdmannenkamer tot 1749 een stedelijk instrument is dat op het raadhuis vergadert, ligt het voor de hand dat de scheiding tussen haar archief en dat van het eigenlijk stadsarchief, vooral in het begin, niet erg scherp is. Een uitwisseling van stukken heeft dan ook plaats gehad voor zover er geen redenen zijn geweest om ze op hun plaats te laten. Enige stukken bijvoorbeeld die men zou verwachten in de archieven van warven en hoofdmannenkamer zijn bewaard in de schatkist, omdat ze het karakter van stedelijke privileges hebben gekregen. Ook het Ommelander archief bevat in zijn oudste gedeelte stukken die men in de archieven van warven en hoofdmannenkamer zou verwachten.
Van het archief en zijn bewaring en ordening is weinig bekend. Wanneer na de reductie van 1594 andere hoofdmannen en een nieuwe secretaris worden aangesteld, worden de protocollen van de afgezette secretarissen gevorderd. Zij overhandigen dan een landrecht in 8? [15] en een oud ordelboek [16] van de landswarven in lange vorm en in leer gebonden (inv.nr. 1). Zij maken bezwaar tegen het overleveren van de protocollen aangezien dit ook niet gedaan is door hun voorgangers. De stadhouder en de hoofdmannen blijven er echter bij dat de protocollen en verder alles wat tot het gericht behoort niet bij hen 'als in privatorum aedibus', maar op de Kamer zelf bewaard moet blijven. De voormalige secretaris Popco Everardi belooft daarop ze over te geven.
De opvatting dat protocollen particulier bezit zijn, verklaart waarschijnlijk het ontbreken van oudere protocollen ook in het stadsarchief.
Op 18 november 1785 krijgen de hoofdmannen De Sitter [17], Sickinghe [18] en Keiser opdracht een register op te maken van alle charters [19], protocollen en stukken welke ter secrete en ordinaire ‘secretarie van den Hove’ als ook elders voorhanden zijn. Zeven jaar later, 23 oktober 1792, rapporteren zij, dat zij in zoverre aan hun opdracht hebben voldaan, dat zij uit een menigte oude papieren en stukken een register hebben geformeerd en in verscheidene banden hebben gebonden. Dit zijn de zogenaamde Charters van den Hove, welke momenteel, vanwege de slechte materiële toestand, zijn gefotokopieerd. De fotokopieën zijn, geordend op inventarisnummer, in zelfbediening in de studiezaal van de Groninger Archieven raadpleegbaar. De originelen zijn niet meer te raadplegen.
Het resolutieboek van 1799
Hoe eigenaardig met de archieven is omgesprongen, blijkt uit het resolutieboek van 1799. In dat jaar vorderen de raden van den Hove van de oud-hoofdman F.J. Guichart de papieren en stukken die nog onder hem berusten, maar tot de secretarie behoren. De 20e mei 1799 rapporteert de secretaris, dat Guichart geen bezwaar maakt enige papieren die tot de secretarie behoren te bezorgen, maar wat de registers en andere stukken betreft die op het schouwbare in de Ommelanden betrekking hebben, is wat anders. Deze zijn niet afkomstig van de secretarie maar van zijn medeleden en gecommitteerden en zijn aan hem overhandigd voor het samenstellen van de schouwregisters. Zo lang hem de kosten en jura daarvoor nog niet zijn voldaan, kan hij deze stukken slechts overgeven aan degenen van wie hij ze heeft ontvangen. De raden sommeren hem evenwel binnen 14 dagen de stukken over te leveren, desgewenst onder recepis. Dit schijnt gebeurt te zijn, althans dit recepis is voorhanden en toont een indrukwekkende lijst archivalia.
Opheffing van het Hof
In 1811 bij de opheffing van het Hof en de oprichting van een rechtbank in eerste aanleg wordt het rechterlijk gedeelte van het archief overgedragen aan de griffier van de rechtbank, terwijl de stukken betreffende het toezicht op het waterschapswezen aan de prefect worden overgedragen. De daarbij opgemaakte inventaris is echter summier van inhoud.
De nieuwe studiezaal van de Groninger Archieven. Foto: RHC GA, Groninger Archieven.
Archiefkamer
Nadat in 1824 te Groningen een archiefkamer is ingesteld, moet ook de rechtbank in 1834 een aantal oude bescheiden afstaan; de grote massa delen en dossiers blijft echter onaangetast. Deze worden pas in 1875 naar het toen nog provinciaal archief overgebracht. In 1892 wordt door mr. J.A. Feith een inventaris van de rechterlijke archieven in deze provincie opgemaakt. Daarin worden ook de archieven van warven en hoofdmannenkamer opgenomen. Deze inventaris blijkt echter onvolledig te zijn. In het rijksarchief zijn namelijk allerlei stukken gedeponeerd die uit het archief van de hoofdmannenkamer zijn afgedwaald of daarin behoren te zijn opgenomen. Het hierboven genoemde geval Guichart geeft hiervoor een voldoende verklaring. Zo bevat de collectie Keizer, welke in 1861 is verworven, talrijke stukken uit het archief van de hoofdmannenkamer. In Keulen worden in 1908/9 charters aangekocht welke bijlagen blijken te zijn bij de preferentieoordelen van de hoofdmannenkamer. Soortgelijke stukken bevat ook de collectie Meekhoff Doornbosch. Bovendien lijkt het mij juist om het in 1811 aan de prefectuur overgedragen gedeelte, dat met de Statenarchieven van het provinciehuis is overgenomen, weer te herenigen met de rechterlijke bestanddelen.
Evenals bij de andere in het rijksarchief bewaarde bescheiden is ook hier de moeilijkheid om met zekerheid de herkomst van allerlei stukken vast te stellen.
Bij de inventarisatie zijn zoveel mogelijk dossiers hersteld. De zogenoemde Charters van den Hove, als zodanig herhaaldelijk geciteerd, zijn naar herkomst beschreven. Een probleem is of de dossiers afzonderlijk beschreven in de inventaris opgenomen moeten worden. Zo ja, dan zal de inventaris zeer uitgebreid worden. Zo nee, dan blijft de raadpleging minder gemakkelijk. Er is voor de eerste weg gekozen, al wordt naar bekorting gestreefd evenals bij de bijlagen van de preferentieoordelen.
De verandering in de taak van het college maken een splitsing wenselijk van de inventaris in hoofdstukken, gescheiden door de jaren 1536, 1594 en 1749. Voor 1749 blijkt dit niet mogelijk, aangezien de protocollen en registers gewoon doorlopen.
De Kamer komt in de loop van de tijd onder veel benamingen voor. Kortheidshalve is er één als titel voor deze inventaris gekozen namelijk die van Hoge Justitiekamer als meest typerende.
De stukken van de warven zijn met die van de hoofdmannen in een doorlopende nummering opgenomen. De warven hebben geen eigen secretaris en de hoofdmannen fungeren, ondanks de onderlinge tegenstellingen, als hun uitvoerend orgaan. Het protocol van de warven wordt ook ter secretarie van de hoofdmannenkamer bewaard. Al de stukken die op de warven betrekking hebben, zijn in het algemeen in hun archief opgenomen. Het zou voor de gebruiker van de inventaris te verwarrend zijn wanneer onderscheid wordt gemaakt tussen archief van de warven, archief van de hoofdmannenkamer als uitvoerend orgaan van de warven, stukken betreffende de warven enz., gesteld nog dat het voor de samensteller van de inventaris mogelijk zou zijn steeds de aard vast te stellen. Gezien de oorsprong van de warven en de hoofdmannenkamer lijkt het logisch het archief van de warven voorop te zetten.
In een eerdere uitgave (z.j.) van deze inventaris zijn ook beschrijvingen opgenomen van stukken uit het stadhouderlijk archief (voorheen afdeling C), Provinciaal Jachtgericht (voorheen D) en het Krijgsgerecht en de Krijgsraad (voorheen E). Deze beschrijvingen vormen nu afzonderlijke inventarissen, en wel respectievelijk de toegangnummers 137-139. De stukken die behoren bij het oud-archief van het tuchthuis te Groningen zijn nu beschreven in de inventaris van de archieven van de instellingen van het gevangeniswezen in de provincie Groningen (Publicaties van het Rijksarchief in Groningen 4).
De archieven van Gedeputeerde Staten als rechtsprekend college zijn hier niet opgenomen. Ze zijn beschreven in mijn inventaris van de archieven van de Staten van Stad en Lande ('s-Gravenhage 1958).
De lijst van aanwezige zegels is samengesteld door A. Pathuis
De Romeinse cijfers in de 'Nota Bene' bij de beschrijvingen verwijzen naar de (vroegere) nummers van de inventaris van de rechterlijke archieven door Feith. Ook zijn de oude nummers van het Reg. Feith vermeld. De afkorting PEJP geeft de warfconstituties en oordelen aan, zie literatuurlijst[20].
De Charters van den Hove, aangeduid met Ch.v.d.H., kunnen in kopievorm in de studiezaal van de Groninger Archieven worden geraadpleegd. Bij de betreffende inventarisnummers staat in de Nota Bene een verwijzing naar het betreffende kopiedeel, dat daarvoor aanwezig is.
De eerdere versie-in druk verschenen-van deze toegang is in 1994 herzien. Dit betreft met name enkele aanvullingen en specificaties van series.
Voorbeelden van reguesten
Regest 91 , 1531 oktober 27: (up avende Simonis et Jude apostolorum): Burgemeesters en raad in Groeninghen doen kond, dat Sicke Hayema te Oldekarcke verkocht en opgedragen heeft aan Harmen van Campen een jaarlijkse rente van zes arens gl., gaande uit Hayemaheert en Doeygemaheert te Oldekarcke.
Regest 92 , 1532 maart 2: Stadhouder, president en raden in Vrieslant verzoeken hoofdmannen, burgemeesters, schepenen en raden der Stadt en Omlanden van Groeningen getuigen te horen in het proces tussen Joost van Bourmania en Jasper van Merwijck, eertijds stadhouder.
Regest 93 , 1532 april 27 (saterdaeg na Marci evangeliste): Onno van Ewsum, hoofdeling, verklaart verkocht en opgedragen te hebben aan Hayo Obelens te Loppersum een jaarlijkse rente van zes phil. gl., gaande uit 10 grazen land aldaar in een heerd waar Allart Syghers op woont.
Regest 94 , 1533 februari 11 (dinxdaeges vor Valentini episcopi): Burgemeesters en raad in Groeninghen doen kond, dat Geerdt Kremer heeft verkocht en opgedragen aan meester Sweer Hoenrix de rente genoemd in het transfix (regest nr. 79).
Regest 95 , 1533 september 7 (up avende nativitatis Marie dat men vrijmarckt noempt): Pieter Onsta verklaart te hebben verkocht en opgedragen aan Ghebbe van Ballen weduwe een jaarlijkse rente van 36 arn. gl., gaande uit Schelligeheerd te Wetsinge, waar Pieter zelf op woont.